Dolly en Herman op het witte doek
Jurassic Park. Deep Blue Sea. Margaret Atwoods Oryx and Crake. Al sinds genetische modificatie bestaat, verschijnen genetisch gemodificeerde dieren in boeken en films. Fictie is een spiegel van de maatschappij en laat onze eigen zorgen en hoop zien voor biotechnologie.
Jurassic Park. Splice. The Boys from Brasil. Al sinds genetische modificatie bestaat, verschijnen genetisch gemodificeerde dieren en gekloonde mensen in boeken en films. Fictie is een spiegel van de maatschappij en laat onze eigen zorgen en hoop zien voor biotechnologie. In de serie ‘Science F(r)iction’ onderzoeken we deze collectieve gevoelens.
Als je kijkt naar fictie door de tijd heen, kijk je naar een geschiedenis van maatschappelijke zorgen. Robert-Jan Wille, wetenschapshistoricus aan de Universiteit Utrecht, kent deze geschiedenis. “Denk aan een boek als The Island of Dr. Moreau van H. G. Wells, uit 1896. In dat boek kweekt een wetenschapper op een afgelegen eiland hybriden: half mens, half dier. Maar de hybriden keren zich tegen hun maker en doden hem. Waarom verscheen dat boek juist toen? Ik denk omdat er in die tijd veel belangstelling was voor Darwins evolutietheorie. Het idee van mutaties en natuurlijke selectie riep ongemakkelijke vragen op over de scheidslijn tussen mens en dier.”
In de jaren negentig van de twintigste eeuw raakt het algemene publiek bekend met genetische modificatie. In Nederland begint dat in 1990 met de geboorte van Herman, de eerste stier met een stukje menselijk DNA. “Ook de kleine mediastorm die in 1997 uitbreekt rondom de geboorte van Dolly, het eerste gekloonde schaap, draagt bij aan de bekendheid van genetische modificatie,” vertelt Wille. “Pas rond die tijd wordt het ook een thema in boeken en films. Jurassic Park verschijnt bijvoorbeeld in 1993.”
Het blijft in eerste instantie bij Jurassic Park en een handjevol minder bekende sciencefictionverhalen. De laatste twintig jaar is dat echter sterk aan het veranderen. “Genetische modificatie is geen sciencefiction meer,” zegt Kári Driscoll, literatuurwetenschapper aan de Universiteit Utrecht. “Tegenwoordig gebeurt het echt. Daarom gaan meer mainstream schrijvers en filmmakers zich ermee bezighouden.” Driscoll onderzoekt in zijn werk de rol van de dierentuin in literatuur en film. Hij ziet een parallel tussen de dierentuin en genetische modificatie: bij beide zijn we diep van binnen bang dat het dier uit zijn kooi breekt. “De tralies van de kooi”, zegt Driscoll, “vormen die symbolische lijn die het dier van de mens scheidt. Als de lijn wordt verzwakt, roept dat angst op.”
Verlichting en Romantiek
Hoe wij genetisch gemodificeerde dieren zien, heeft alles te maken met onze definitie van de natuur en het natuurlijke. Zo kijken we vaak door de bril van de Romantici. “Volgens de Romantische visie is de natuur de oorsprong van alle schoonheid en waarheid”, zegt Driscoll. “Verstoor je de natuurlijke orde door middel van genetische modificatie? Dan is dat verwerpelijk.” Een andere, heel invloedrijke visie is die van de Verlichting. Volgens deze visie is de natuur er om te worden gedomineerd en te worden getransformeerd zodat wij er iets aan hebben. Driscoll: “Het is zoals de Verlichtingsdenker Francis Bacon zei aan het begin van de zeventiende eeuw: we moeten de natuur op een rek spannen en martelen totdat zij haar geheimen prijsgeeft.” Genetisch modificeren is dan juist een triomf over de natuur.
De meeste moderne verhalen zijn echter zeer kritisch over dit Verlichtingsdenken. Het perfecte voorbeeld hiervan vinden we als we teruggaan naar Jurassic Park, waarin wetenschappers denken dat ze de door hen gekweekte dinosauriërs in de hand hebben. Ze beheersen zelfs de voortplanting van de dieren: alle dinosauriërs hebben ze vrouwelijk gemaakt. Maar menselijke controle blijkt een illusie. De dinosauriërs breken uit en planten zich zelfs voort. “Life finds a way“, zoals dr. Ian Malcolm in de film zegt.
Wat is natuurlijk?
In recentere films en boeken gebeurt echter iets interessants. “Vroeger gingen boeken en films waarin genetische modificatie voorkwam over een menselijke held die dingen terug moest draaien, zodat alles weer werd zoals het moest zijn”, zegt Driscoll. “De dieren veilig terug in hun echte of symbolische kooi. Maar steeds vaker zien we nu boeken en films die geen eenduidige antwoorden geven. Blijkbaar begint men beter te begrijpen hoe complex onze verhouding is tot de natuur en tot dieren.” Driscoll ziet deze nieuwe omgang met (genetisch gemodificeerde) dieren ook terug in de recente Jurassic World-serie, de opvolger van Jurassic Park. “Jurassic Park ging over een strijd tegen de natuur, waarbij je in theorie de ‘kant’ van de mensen of de dinosauriërs kon kiezen. Jurassic World is heel anders. Deze films zeggen: de dinosauriërs zijn er nu eenmaal al. We moeten met hen leren samenleven.
Wille voegt daaraan toe: “Ik denk inderdaad dat we in Jurassic World het nieuwe idee zien dat de natuur ruimte moet hebben, en dat wij moeten meebewegen. Maar is dat voortschrijdend inzicht? Een deel van de dinosauriërs wordt nu als natuurlijker gezien, maar een ander deel niet. Kijk bijvoorbeeld naar de Indominus rex uit het tweede deel van de reeks. Die wordt voorgesteld als een artificieel monster, terwijl de Tyrannosaurus nu een meer natuurlijk dier is geworden. Maar beiden zijn even onnatuurlijk. Ook de Tyrannosaurus is gedeeltelijk uit kikker-DNA gekweekt. In Jurassic World zit dus nog steeds een scheidslijn: dit is natuurlijk, dit ‘hoort’, en dit niet. De scheidslijn is wel verschoven over de jaren. Maar blijkbaar kunnen we hem nog niet loslaten, hoe onlogisch de lijn misschien ook is.”
Alternatieven
Wille en Driscoll zijn het meest geïnteresseerd in die zeldzame verhalen die genetische modificatie niet slechts als onnatuurlijk of gevaarlijk beschouwen: tegendraadse boeken en films, zoals Wille het noemt. Een voorbeeld is het boek Oryx and Crake van Margaret Atwood. In dit boek is de mensheid zoals wij die kennen bijna volledig uitgestorven. De vele soorten genetisch gemodificeerde dieren die de mens heeft voortgebracht bewandelen nu de planeet en vormen nieuwe ecosystemen. Er is nog steeds plaats voor mensen, maar in een andere vorm: als partners van de dieren die ze ooit zelf hebben geschapen, in plaats van overheersers.
In Westerse media zijn tegendraadse verhalen echter dun gezaaid. Wille raadt aan om daarom ook een kijkje te nemen bij niet-Westerse schrijvers en filmmakers. Ook Driscoll noemt een niet-Westers voorbeeld: de Koreaanse film Okja. Okja speelt zich af in een toekomst waarin reusachtige vleesvarkens worden gekweekt via genetische modificatie. In de film is genetische modificatie een middel om dieren te veranderen in dingen, die vooral nuttig moeten zijn voor de mens. Maar de film volgt een plattelandsmeisje dat een band opbouwt met één van de varkens. Zij ziet hem niet als ding, maar als vriend. Driscoll: “De film probeert niet in de huid van een dier te kruipen. Dat is uiteindelijk onmogelijk. Toch laat het ons twijfelen aan ons menselijke perspectief. Op die manier kunnen we empathie opbrengen voor dieren, of ze nu genetisch gemodificeerd zijn of niet.”
Zodra een genetisch gemodificeerd dier opduikt op het witte doek of in de pagina’s van een roman, zit hij al vol betekenis. Het dier is eigenlijk zelf ook een wit doek, waarop wij naar hartenlust projecteren. Maar langzaamaan veranderen de betekenissen die we toekennen aan dieren en het manipuleren van hun DNA. Het genetisch gemodificeerde dier is niet langer meer slechts een waarschuwing tegen menselijke hoogmoed. Hij is niet langer een onnatuurlijk monster, maar komt dichter bij onszelf te staan.