Voortplantingsgeneeskunde of fertiliteitsindustrie?

De technische mogelijkheden van de voortplantingsgeneeskunde zijn de laatste dertig jaar enorm toegenomen, maar daarmee ook het aantal ethische vragen dat op ons afkomt.
De technische mogelijkheden van de voortplantingsgeneeskunde zijn de laatste dertig jaar enorm toegenomen, maar daarmee ook het aantal ethische vragen dat op ons afkomt. Neem de in-vitro-fertilisatie: in de jaren tachtig was IVF een medische behandeling voor een probleem bij een onvruchtbaar heteroseksueel koppel. Nu bieden we deze vorm van hulp ook aan alleenstaanden en homoseksuele koppels. Dat is logisch, aangezien we niet alleen het huwelijk maar ook het ouderschap hebben opengesteld voor mensen van hetzelfde geslacht. Hulp bij hun voortplanting hoort daarbij. Hun kinderen blijken het immers goed te doen.
Daarnaast vriezen we eicellen in om de vruchtbaarheid te bewaren bij vrouwen met een kinderwens, die nog niet de juiste partner hebben ontmoet. Dat is op zichzelf goed, maar het moet ook geen hype worden. Het is op zijn minst vanuit medisch oogpunt onwenselijk dat vrouwen hun kinderwens steeds verder uitstellen. In sommige landen hebben slimme marketeers er nu al wel een business van gemaakt. Onder sociale druk beginnen alle vrouwen van rond de dertig er hun eicellen in te vriezen.
Baarmoeder te huur
‘Eicellen kopen’ of ‘baarmoeders huren’; het zijn uitdrukkingen die inmiddels tot het normale taalgebruik behoren. Er zijn landen – ook in Europa – waar klinieken meer met eiceldonatie voor buitenlandse patiënten bezig zijn, dan met IVF voor de lokale bevolking. En hoewel donatie in Europa enkel altruïstisch mag, komen de eiceldonoren zelf van buiten Europa. Wat te denken van Griekenland, dat zijn grenzen heeft opengesteld voor buitenlandse patiënten die een draagmoeder nodig hebben?
De ‘altruïstische’ draagmoeders komen uit Roemenië of uit Georgië. Men ziet netwerken ontstaan, waarbij klinieken met medewerking van agentschappen en makelaars eicellen, zaadcellen en baarmoeders ‘regelen’. Zowel wensouders als donoren en draagmoeders riskeren daarbij het slachtoffer te worden van malafide praktijken. Uiteraard zijn eiceldonatie en draagmoederschap erg waardevol voor patiënten die dit nodig hebben, maar moet het op die manier?
Grenzen
Toen de Italiaanse gynaecoloog Severino Antinori in 1994 een 63-jarige en daarmee post-menopausale vrouw met eiceldonatie behandelde, oogstte hij erg veel kritiek. Inmiddels is de leeftijdsgrens weer verder opgerekt. Daljinder Kaur, een 70-jarige Indiase vrouw, is nu de oudste ‘nieuwe moeder’ ter wereld. Zij bracht in 2016 na eiceldonatie een zoon ter wereld.

De Indiase Daljinder Kaur had op 70-jarige leeftijd de twijfelachtige eer om de oudste ‘nieuwe moeder’ te zijn.
Hollandse Hoogte, Den Haag
Hoewel dit medisch blijkbaar kan, is de vraag natuurlijk of dit in het belang is van het kind. Het doet ons nadenken over de essentie van een kinderwens en het dilemma dat ontstaat wanneer de reproductieve autonomie van mensen in conflict komt met het belang van het kind. Voortplantingsgeneeskunde riskeert te verworden tot een soort van fertiliteitsindustrie waar de markt vrijuit speelt.
De twee eerste kinderen die werden geboren na overplaatsing van genetisch materiaal uit de eicel van de moeder naar een cel met goed functionerende mitochondriën, zagen het levenslicht respectievelijk in Mexico en in Oekraïne. John Zang, de Amerikaanse arts die in Mexico zorgde voor de wereldprimeur verklaart dit heel pragmatisch: “There are no rules.” In de Verenigde Staten was het niet toegestaan om de moeder, die aan een mitochondriale ziekte lijdt, te helpen, dus dan maar naar Mexico. Het tweede kind werd in Oekraïne geboren, een land dat in puin ligt en waar privéklinieken actief zijn waar de overheid nauwelijks het bestaan van afweet. Ook de Amerikaanse wetenschappers die menselijke stamcellen in varkensembryo›s inbrachten, deden dat niet in eigen land maar in Spanje. Want daar mocht het.
Fertiliteitstoerisme
‘Cross-border reproductive care’, of iets minder omfloerst: ‘fertiliteitstoerisme’ komt op steeds grotere schaal voor. Patiënten gaan naar het buitenland als iets in eigen land niet kan. Vaak zijn ze daar extra kwetsbaar. Ze spreken de taal niet altijd en zijn wanhopig op zoek naar hulp die ze thuis niet kunnen krijgen.
In sommige gevallen kan het zeer wel verdedigbaar zijn. Lesbische koppels die in Frankrijk geweigerd worden als ze hulp nodig hebben bij de voortplanting, gaan naar België of Spanje. Duitse koppels moeten naar het buitenland als ze eiceldonatie nodig hebben. Franse patiënten op zoek naar niet-anonieme zaadcel- of eiceldonoren moeten ook elders aankloppen, want in eigen land is dat verboden. Het is duidelijk dat niet alle stromen van patiënten naar het buitenland per definitie veroordeeld moeten worden op ethische gronden. Maar toch …
Waar liggen de grenzen als mensen hevig verlangen naar een kind dat er niet vanzelf komt? En we willen niet alleen een kind, maar – begrijpelijkerwijs – liefst ook een gezond kind. En als het even, kan willen we morgen misschien een ‘perfect kind’. Genetische screening van embryo›s is in opmars. Maar waarop gaan we morgen screenen? Op ziekten of op gezondheidsrisico›s? Of misschien ook op gewenste kenmerken, zoals intelligentie en empathie? We kunnen nu al menselijke embryo’s genetisch modificeren. Morgen maken we misschien zaadcellen en eicellen op basis van stamcellen in het lab. De mogelijkheden voor een maakbare baby komen er onherroepelijk aan. Voor sommigen is dat een fantastische nieuwe stap in de evolutie van de mens. Voor anderen een rode lijn die we niet mogen overschrijden.